vrijdag 16 december 2011

Tantième

Bij De Vries Robbé  krijgt Cor tantième. Dat was wat: een extraatje waar je niets voor hoefde te doen. Het plezier is van korte duur, want thuis koopt moeder Koos er een jekker van, bestemd voor opa Van Rijswijk uit Veen. Dat daar naast die jekker regelmatig geld naartoe gaat, is vader Kees een doorn in het oog. Het was niet nodig geweest als Frederik zijn erfenis er niet door had gedraaid. ‘Maar ja’, zei Koos dan, ‘het is toch mijn vader’. En legde in het geheim elke week een gulden voor hem opzij. Cor kreeg af en toe de opdracht die guldens naar Veen te brengen, op de fiets. Eerst met het veer naar Sleeuwijk, en dan de dijk af.

Van wie erfde opa Frederik, en hoeveel eigenlijk? Hij gaf er zijn kinderen elk 1000 gulden van, dus het moet een voor die tijd substantieel bedrag geweest zijn. Zeker als hij nog wat over had om ‘erdoor te draaien’. Frederik overlijdt op 30 oktober 1932, als zijn kleindochter Cor 19 jaar is. Ze ging werken op haar dertiende, en toen was die erfenis al op. Cors nichten Co en Truus weten van wie de erfenis kwam: van ‘tante Heintje’ Vervoorn. Zij was getrouwd met dominee Laatsman, en die had geld. Wie was zij?

Op internet is gemakkelijk te vinden dat Heintje Vervoorn overleed op 10 april 1915, in Heusden. Willem Laatsman stierf twee maanden eerder, op 11 februari. Heintje was op 24 december 1902 met hem getrouwd, op haar 36e. Haar ouders waren Antonia van Rijswijk en Kornelis Vervoorn. Antonia moet de link zijn.

Heintje werd geboren op 16 maart 1866. In het streekarchief van Heusden vind ik haar geboorteakte. Haar moeder Antonia was ongehuwd. Heintje wordt aangegeven door ene Frederik Rochat, oud 65 jaar. En niet door Kornelis Vervoorn, die in haar huwelijksakte als haar vader wordt genoemd.
Antonia trouwt pas op 5 april 1879 met Kornelis. Heintje is dan 13 jaar. Niets wijst erop dat Kornelis het kind later officieel heeft erkend, maar Heintje gebruikte blijkbaar wel zijn achternaam.  

Volgende vraag: wie was Antonia van Rijswijk? In haar huwelijksakte staat dat ze op 9 maart 1836 is geboren. Wie haar vader was, is niet bekend. Haar moeder was ene Anneke van Rijswijk. Deze Anneke vind ik terug in een stamboom die ik van mijn neef Frits Versluijs (de zoon van Gerrit) heb gekregen. Anneke is een anderhalf jaar jongere zus van Judik van Rijswijk. Judik krijgt op 8 maart 1834 een dochter van een onbekende man. Net als Anneke noemt ze haar dochter Antonia. Judiks Tonia  krijgt op 23 oktober 1858 een zoon: Frederik van Rijswijk. Ook Tonia is niet getrouwd. En ook Frederik wordt aangegeven door Frederik Rochat (misschien is hij zelfs naar hem vernoemd).

Wat een oerwoud. Wat nu in elk geval duidelijk is, is dat Frederik en Heintje achterneef en - nicht zijn. Minder duidelijk is waarom juist Frederik van Heintje erft. Ik heb wel een vermoeden. Judik van Rijswijk wordt maar 34 jaar: ze overlijdt als haar dochtertje pas drie is. Anneke kan haar nichtje in huis genomen hebben. Annekes eigen Antonia en Judiks Tonia, die maar twee jaar scheelden, zijn dan als zussen opgegroeid. Allebei krijgen ze, net als hun moeders voor hen, ongehuwd een kind. Dat schept een band. Dat dezelfde man hun kinderen aangeeft, duidt erop dat ze nog op hetzelfde adres wonen. Ook Frederik en Heintje kunnen samen opgegroeid zijn. Frederiks moeder trouwt op 31 maart 1859 met Dirk van Gammeren. Frederik is dan 5 maanden oud. Ook voor dit kind geldt: niets wijst erop dat Dirk het kind later heeft erkend. Frederik houdt de naam Van Rijswijk. Misschien is hij wel bij Anneke en (tante) Antonia in huis gebleven.










In het streekarchief in Heusden ga ik op zoek naar het testament van Heintje. Ik vind het niet. Wel vind ik in het (gedigitaliseerde) Nieuwsblad van Heusden en Altena van 19 juni 1915 een artikeltje over het ‘erfhuis’. Wie zou die gulden voor de preekstoel hebben geboden?

Co en Truus vertellen dat hun vader, de man van tante Tooi, Frederik had aangeraden het geërfde geld op de bank te zetten. Hij had dan van de rente kunnen leven. ‘Jij bent zeker bang dat er niets voor jou overblijft’, was Frederiks reactie. Hij schijnt het geld verloren te hebben door borg te staan voor anderen.

Wat deed Koos met haar 1000 gulden?  Ik kan er alleen maar naar raden. In april 1915 overleed Heintje, en in november van datzelfde jaar verhuisde het gezin Versluijs naar de Vissersdijk. Misschien maakte die 1000 gulden de verhuizing mogelijk.       

donderdag 13 oktober 2011

Al wat jong is moet gaan varen

Gerrit en Frits, de oudere broers van mijn moeder, trekken veel met elkaar op. Volgens mijn neef Frits, de zoon van Gerrit, speelden ze graag buiten de Dalempoort, aan de rivier. Mijn moeder vertelde vaak dat ze de rivier over zwommen. Koos had het daar niet op, en naaide in een poging het te voorkomen met een paar steken hun hemd dicht. Dat werkte natuurlijk niet.

Gerrit doorloopt de ambachtsschool met glans: hij krijgt elk jaar een prijs. Hij wordt opgeleid tot elektricien. In 1924 begint hij, en in 1927 krijgt hij een getuigschrift. Wat hij het jaar daarna doet, is niet duidelijk. Maar op 16 mei 1928 neemt hij vrijwillig dienst bij de marine, als leerling monteur. Op  15 oktober 1929 volgt zijn oudere broer Frits, als leerling torpedomaker.
















matroos Gerrit
















matroos Frits

Hoe kwamen ze op het idee om bij de marine te gaan? Gorcum was een garnizoensstad, dat wist ik wel. Maar de marine? Heel vreemd blijkt dat niet. Van juni 1921 tot oktober 1926 ligt opleidingsschip ‘De Schorpioen’ in de Vluchthaven. De marineopleiding is behoorlijk ‘aanwezig’ in de stad. Er wordt geoefend op de rivieren, er zijn festiviteiten met muziek en sport: waarschijnlijk ziet het er allemaal heel stoer en aantrekkelijk uit.










De Schorpioen in de Vluchthaven

Vader Kees Versluijs is wel gecharmeerd van de marine. Eén van zijn argumenten was volgens mijn nicht Gerda (de dochter van Gerrit): ‘Je hebt altijd je bed bij je’. Dat zal niet het enige zijn geweest. Dienst nemen betekende ook: een gratis opleiding ( met aansluitend werk) en een gevulde maag.   

Rienus Nieuwstad, mijn opa, zat in de gemeenteraad toen in maart 1925 het voorstel om een kantine voor het opleidingsschip te bouwen aan de orde kwam. Volgens hem was de Schorpioen er vooral voor wervingsdoeleinden en moest de gemeente er niet in investeren.
Het is heel goed mogelijk dat het voor mijn ooms inderdaad zo heeft gewerkt. De opleiding kwam naar de stad toen Frits een jaar of 11 was. In 1926 was Gerrit 14. Op 29 maart 1922 drukt de Nieuwe Gorinchemsche Courant een lied van Speenhoff af, geschreven voor De Schorpioen: ‘Al wat jong is moet gaan varen’. Gerrit en Frits hebben er gehoor aan gegeven.  

vrijdag 7 oktober 2011

Twee nichten uit Veen

Nu ik eenmaal aan het zoeken ben geslagen, word ik steeds preciezer. Die oude foto’s uit Veen: zijn dat wel Tooi en An? Ik telefoneer een paar keer met Maaike van tante An (geboren in 1920), die ik in het ziekenhuis in Gorinchem heb ontmoet. Ze kwakkelt met haar gezondheid (en is inmiddels overleden). Ik bel de iets jongere Co van tante Tooi (geboren in1926) en ga met de foto’s bij haar langs.

Daar wacht me een verrassing. Het gezin van tante Tooi heeft een kroniek van de familie Timmermans – van Rijswijk samengesteld over de jaren 1885-2007. Het is een lijvig boekwerk, en ik krijg van Co’s zus Truus (geboren in 1930) na een gezellige middag met thee, bonbons en verhalen van vroeger een exemplaar mee naar huis.


















Eerst maar eens de foto’s. Eentje heb ik goed geraden: Tooi met haar dochters Kee en Maai (zie mei 2011, 'De familie in Veen'). Op de andere foto staan twee Pieternella’s: tante Piet met de kleine Nel van tante Tooi (geboren in 1919). Wat blijkt: Pieternella jr. woonde van haar vierde tot haar veertiende jaar bij tante Piet, die zelf geen kinderen had. Dat was een mondje minder in het grote gezin van Tooi, en ze was nooit ver, want tante Piet woonde ook in Veen. Uit het familieboek (p. 223): ‘Toen zij veertien jaar oud was en op een avond weer naar haar pleegouders moest, ging zij huilend weg. Vader Timmermans zag dat en vroeg wat er aan scheelde. Nel vertelde haar vader dat zij het gevoel had dat zij door haar echte vader en moeder was weggegeven en dat zij daarom zo verdrietig was.’ Haar vader haalde haar meteen terug. Ze woonde nog ruim drie jaar thuis. Drie weken voor ze 18 jaar zou worden, wordt ze aangereden. Ze overleeft het niet.









tante Piet (l.) en tante Tooi (r.), wat jonger nog dan ik ze heb gekend

Tante Tooi en haar man Janus verliezen die dag voor de tweede keer een kind. Hun zoontje Anton (geboren in 1923) wordt als hij ruim vier jaar is overreden op de Maasdijk in Veen. Er is geen enkele foto van hem. Zijn ouders bewaarden zijn klompjes.
Antons zus wordt tien jaar later naast hem begraven. Tooi bleef vanaf 6 oktober 1927 haar hele leven in de rouw. De bloemetjesjurk die ik me herinner, was er dus niet. Tooi droeg altijd zwart. Wel hadden haar schorten een patroontje. Gelukkig heb ik ook iets goed onthouden: het grijze knotje.








opoe Cornelia met twee van haar dochters



Nog maar even wat meer dood: dan hebben we dat gehad. Mijn moeders opa uit Veen, Frederik van Rijswijk, overleed op 30 oktober 1932. De rouwkaart is afgebeeld in het familieboek. Hij werd 74 jaar. Mijn moeder was toen 19. Cornelia, Frederiks vrouw, stierf al in 1911, op 47-jarige leeftijd. In het familieboek vind ik een foto van haar, voor het ouderlijk huis van mijn oma aan de Grotestraat in Veen. Weer een opoe met een wit mutsje! Rechts van haar staat Tooi. Links een oudere dochter. Het zou zomaar mijn grootmoeder Jacoba kunnen zijn.

donderdag 29 september 2011

Clazien Cornelissen

Mijn moeder vertelde wel eens over het kantoor van De Vries Robbé, maar jammer genoeg heb ik daar vrijwel geen aantekeningen van. Nieuwe werkneemsters werden er gewoon in het diepe gegooid: inwerken was er niet bij. Op haar eerste dag (wat we waarschijnlijk met een korreltje zout moeten nemen) moest ze een brief met doorslagen typen, terwijl ze nog nooit een typemachine had gezien. Ook vertelde ze wel eens hoe ze als ze post rondbracht haar te ruim zittende jurk – een afdankertje van Gera – wat bij elkaar nam, ‘zodat het nog wat leek van achteren’.    

Gera beschreef het kantoorleven in één van haar brieven over vroeger, geschreven aan kennissen en deels gepubliceerd door de Historische Vereniging Oud Gorcum. Hilarische verhalen zijn het, waarin ik namen herken die mijn moeder ook wel eens noemde. De strenge juffrouw Van Mil van de typekamer bijvoorbeeld, en haar chaotische vervangster. Of mijn moeder het op kantoor even goed naar haar zin had als haar oudere zus, betwijfel ik. Maar ze vond het wél spannend. Haar eerste baan, haar eerste zelf verdiende salaris: al moest ze dat thuis meteen afstaan, het voelde toch goed.

In de avonduren volgt ze een cursus handelscorrespondentie. In 1928 gaat ze van het tweede naar het derde jaar. Dat is terug te vinden in de Gorcumse kranten. Daarna wordt ze in die kranten niet meer genoemd, terwijl bijvoorbeeld Gera na (en deels naast) drie jaar handelscorrespondentie nog boekhouden en handelsrekenen gaat doen. Waarschijnlijk stopt mijn moeder met de avondschool als ze ander werk krijgt. Dat moet dan na die twee jaar avondschool zijn geweest. En, bedenk ik nu, met die twee jaar avondonderwijs erbij heeft mijn moeder dan inderdaad negen jaar op school gezeten.  

Die avondcursussen zijn oorspronkelijk een particulier initiatief. Sinds 1904 organiseert de Koopmansvereeniging Gorcum, later de Algemeene Koopmans- en Winkeliersvereniging, avondcursussen voor wie door wil leren. De cursussen, gesubsidieerd door de gemeente en later door het rijk, worden gegeven in de Burgerschool voor Jongens aan de Boerenstraat. Overdag zit daar haar latere echtgenoot nog op school (hij is drie jaar jonger dan zij). En later zal diezelfde echtgenoot directeur worden van wat dan de Handelsavondschool heet.  

   links Cor, rechts Clazien

Op kantoor krijgt ze een nieuwe vriendin: Clazien Cornelissen. Waarschijnlijk beginnen Cor en Clazien ongeveer tegelijkertijd bij De Vries Robbé. Dat schept een band. Ze gaan een keer samen op de foto, als ze een jaar of zestien zijn. De jassen waren waarschijnlijk de aanleiding voor het portret. Klaziens moeder en opoe Versluis naaiden ze zelf, van hetzelfde patroon.

Clazien woont in de Warmoesstraat. Voluit heet ze Clazina Pieternella Wilhelmina. Ze werd geboren op 2 oktober 1912. Op de gezinskaart van de familie vind ik een oudere broer en zus, uit 1902 en uit 1907. Er hadden er nog twee kunnen zijn: een eerdere Clazina en een Antonius, maar die overlijden allebei nog voordat ze een jaar oud zijn. De tweede Clazien haalt het gelukkig wel, en is meteen het laatste kind. In 1915 trekt nog een nichtje uit Rotterdam in bij het gezin. Vader Cornelissen is fabrieksarbeider, en later stoker. 
      

woensdag 31 augustus 2011

Jaren van verandering


Op 1 april 1925 neemt Drieënhuizen de melkinrichting van de Tinekeshoeve over. Christiaan du Croo kan wegens ziekte het werk voor de Tinekeshoeve niet meer aan. Hij overlijdt een jaar later, op 21 maart 1926. 


Cornelis Versluijs verliest hierdoor zijn werk. Hij kan gelukkig aan de slag bij suikerfabriek Hollandia aan de Arkelsedijk. Dat werk was volgens mijn moeder voor hem fysiek te zwaar, vooral tijdens de bietencampagne. Toen al had hij vaak last van zijn maag. Dat Drieënhuizen hem na enige tijd terugvraagt voor zijn oude werk als melkrijder is dan ook een uitkomst.

In diezelfde periode gaan de kinderen Versluijs geld inbrengen. Was Frits de eerste? Of mijn moeder?
Frits gaat naar de ambachtsschool waar hij de opleiding tot machinebankwerker volgt. In het digitale krantenarchief vind ik terug dat hij op 31 maart 1927 een getuigschrift krijgt. Hij is dan 17 jaar. Het is niet helemaal duidelijk of hij de dag- of de avondopleiding heeft gevolgd, en wanneer hij precies aan het werk gaat. Op de gezinskaart Versluijs staat als beroep: ‘fabrieksarbeider te Hardinxveld’, zonder data. Op 16 mei 1928 vertrekt hij naar Vlissingen, en op 6 november van datzelfde jaar komt hij weer terug, nog steeds als fabrieksarbeider. Blijkbaar is het lastig om vast werk te vinden.
Mogelijk is mijn moeder hem voor geweest met geld verdienen. Zij komt in 1926 van school en mag als meisje niet verder leren. Ze moet gaan werken, maar wil in elk geval géén dienstje. Zoals steeds meer meisjes in die jaren kiest ze voor een kantoorbaan, bij De Vries Robbé. Haar salaris draagt ze thuis af, aan haar ouders.  

Het gezin Versluijs krijgt op deze manier hogere inkomsten. Op 27 mei 1927 verhuizen ze naar een groter huis in de Keizerstraat. Op A190, in 1929 omgenummerd naar 30. Een huis met een tuintje, waar mijn moeder een eigen slaapkamer krijgt. Gerrit en Jannigje blijven met Gera in hun bovenwoning aan de Vissersdijk. Gera werkt inmiddels ook bij De Vries Robbé, net als haar even oude nichtje Jannigje.   
   
De weduwe van Christiaan du Croo verkoopt de Tinekeshoeve. Het complex krijgt in 1927 een nieuwe bestemming: de slagers van Gorinchem maken er een coöperatief slachthuis van. Gerrit Versluis wordt er ‘corveeër’, staat op zijn persoonskaart. Hij is inmiddels  67 jaar en dus eigenlijk wel aan zijn pensioen toe. Dat is niet goed geregeld, maar de weduwe Du Croo lost het creatief op. Hij krijgt van haar 5 gulden per week. Die haalt hij elke week op bij de notaris, in zijn nette pak. Daarnaast heeft hij drie gulden ‘ouderenrente’ - waarschijnlijk zijn officiële pensioenvoorziening - , plus het geld dat hij als corveeër verdient. Veel is het niet, maar hij komt ervan rond.

maandag 11 juli 2011

Lezen en schrijven

Lezen deed mijn moeder graag, haar leven lang. Als kind kreeg ze elke week twee boeken mee naar huis: een van de zondagsschool en een van school. Thuis waren er geen boeken, dus daar moest ze het mee doen. Op zondagmorgen kreeg ze van Koos ontbijt op bed, op het portaaltje. Ze vond het heerlijk om daar lekker rustig te zitten, met een boek.  

Eén keer in de week haalde mijn moeder een boek voor opoe bij Van Andel in de Burgstraat, waar je voor 5 cent boeken kon lenen. Opoe had een sterke voorkeur voor titels van Hedwig Courths-Mahler, tranentrekkers als ‘De haat ener stiefmoeder’ en ‘Krankzinnig verklaard’. Ze leefde helemaal met die verhalen mee.

















Koos kon wel lezen, maar niet schrijven. Haar huishoudboekje bestond uit louter cijfers. Ze wist precies waar alle bedragen (in centen) voor stonden. Haar kinderen wilden haar schrijven leren, maar dat weigerde ze. Volgens mijn moeder was ze er te trots voor. Als er iemand trouwde, moest Koos een kruisje zetten.

Aan boeken lezen deed Koos niet; ze las alleen de krant. En ze stond vaak aan de deur te ‘ouwehoeren’,  vertelde mijn moeder, die vond dat Koos best tijd had kunnen maken om wat meer te lezen. Op latere leeftijd komt het er zowaar een keertje van met ‘Moeder Geerte’, een streekroman. ‘Er ging een wereld voor haar open’,  zei mijn moeder, net als – weer wat jaren later – bij het beluisteren van het hoorspel Peer Gynt.

Koos’ dochter Cor zal vanaf die tijd op het portaaltje al lezend een geweldig goede smaak ontwikkelen. Feilloos herkende ze goede boeken. Kennis van literatuur had ze daar niet voor nodig, ze wist zelf wel wat een goed verhaal was. Sommige boeken las ze met rode oortjes, die waren ‘niet voor onder de kerstboom’. Maar ze legde ze niet opzij.
Pas in haar laatste jaren valt het leesplezier weg. Ze kan sprongen in de tijd niet meer volgen en raakt de draad kwijt. Een tijdje neemt ze haar toevlucht tot herlezen. Uiteindelijk lukt ook dat niet meer.

vrijdag 1 juli 2011

Zondagsschool

Elke zondag na de kerk ging mijn moeder een uur naar zondagsschool. Het gezin was Nederlands Hervormd, dus die kerk moet de grote kerk op de markt geweest zijn. Waar was de zondagsschool? Het regionaal archief biedt uitkomst. Vanaf 1896 bestond in Gorinchem zondagsschoolvereniging ‘De Zaaier’. Elke zondag van 12.00 tot 13.00 uur gaven vrijwilligers les in een lokaal achter het Diaconie-Armhuis, in de buurt van het Heerenlaantje. De school werkt met jaarklassen. In de jaarverslagen staat welke bijbelverhalen dat jaar zijn behandeld. Vooral die verhalen zijn goed aan mijn moeder besteed, het geloof wat minder: het gezin Versluijs is niet zo streng in de leer. Zingen doen ze ook. De leerlingen krijgen een gezangboekje. Ik heb een foto van zo'n boekje gemaakt, maar kan de camera even niet vinden. Die komt dus nog.

De zondagsschool organiseerde elk jaar een kerstviering voor alle kinderen. In de zaal van de Doelen kregen ze chocolademelk met een tompouce - voor veel kinderen het enige gebakje van het jaar - en er was voor elk kind een cadeautje. De armste kinderen kregen ook een stuk kleren, gemaakt door de dames van de naaikrans. Dat gebeurde in het geheim: de kinderen die ervoor in aanmerking kwamen kregen een seintje en mochten het de volgende dag komen ophalen. Mijn moeder was zo’n kind. Ze kreeg een keer een heel mooie jurk die prachtig paste.

Na zes jaar, toen ze twaalf was, kreeg ze als afscheidscadeau een mooi bijbeltje waar ze erg blij mee was: een eigen boek! Haar moeder ruilt dat bijbeltje met een mevrouw uit de straat voor een gedragen trui. Die trui was voor haar broertje Kees. De vrouw vroeg het bijbeltje voor Irma, een kind uit Duitsland dat bij haar in huis was om aan te sterken. Wat bewoog Koos om dit te doen?

Irma was een zogenaamd ‘hongerkind’. Particuliere hulpcomités haalden na de Eerste Wereldoorlog in totaal minstens 150.000 kinderen uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije naar Nederland om aan te sterken, vooral in de periode 1920 – 1925. Mijn moeder zat op zondagsschool van 1919 tot 1925.

















Rienus en Door Nieuwstad nemen ook zo’n kind in huis. Hij staat op een foto in het familiealbum van Rienus jr., op de middelste rij, als tweede van links: Adolf Rosenpleuter. Eerste van links is Arnold, na Adolf volgen Jan en Cor, mijn vader.
In de bolderkar Rinus en Theo (of Theo en Rinus), allebei nog klein. De foto zal van 1923 of 1924 zijn. Rienus sr. en Door staan rechts achter. Links achter Piet Muylwijk, de beste vriend van Rienus sr., en dienstbode Aantje van Haren.     

zaterdag 25 juni 2011

Kleedjes breien voor een kwartje

Als het goed koud is, komen hier de warme sokken uit de kast die mijn moeder nog voor ons heeft gebreid. In de keuken zwerven altijd wel een paar door haar gehaakte pannenlappen. Haken, breien en naaien hadden voor mijn moeder geen geheimen. Het leerplan van OLS no. 1 waarborgde met het vak ‘nuttige handwerken’ dat de meisjes goede huisvrouwen zouden worden. En het bleef niet bij de lesuren op school: vanaf klas 4 was extra onderwijs bij de naai- en breischool verplicht. Dat kostte hen een deel van hun vrije woensdag- en zaterdagmiddag.

Op school leert mijn moeder niet alleen sokken breien, maar ook stoppen. Meedogenloos maakt de juffrouw een gat in een  pas geproduceerd breiwerk. Dat moet ze dan weer netjes dicht mazen. Leuk is het niet altijd, maar toch heeft ze haar hele leven veel plezier in handwerken gehouden. Daar heb ik onder andere een prachtige gehaakte sprei aan te danken, waarmee ik graag af en toe de tafel dek. Zo’n sprei is een heel karwei. De mijne bestaat uit een verzameling kleedjes in twee maten, die tot slot aan elkaar zijn genaaid. ‘Tante Brocante’ heeft op internet een soortgelijk exemplaar te koop.












Blijkbaar was ze al vroeg goed in kleedjes, want ze breide ze in opdracht voor vrouwen uit de buurt. In allerlei maten, voor tafels en stoelen. Afhankelijk van de grootte vroeg ze er één of meer kwartjes voor. Het garen moesten de vrouwen zelf leveren. Ze breide ze op vier pennen, vanuit het midden, met patronen erin en ‘moesjes’ erop. Als ze klaar waren, spande ze ze nat op om ze mooi glad te krijgen. Op een stuk hout of op de (zolder)vloer. 

Opoe deed naaiwerk voor de buurt. Een rok zomen bijvoorbeeld. Maar ook grotere klussen, voor familie uit de omgeving. Dat ging zo. De bode bracht een lap stof uit Spijk met de opdracht: een jurk voor een kind van vier. Dan ging opoe naar buiten en vroeg een spelend kind: ‘Hoe oud ben jij?’ Het eerste het beste kind van vier werd opgemeten – in ellen en vingerdiktes, niet al te precies –, de jurk werd gemaakt en met de bode meegegeven. Later kwam dan de boodschap: ‘Hij paste prachtig!’. Volgens mijn moeder kwam er vaak weinig van betalen. Opoe was te goed voor deze wereld. Ze naaide veel kleren voor het gezin van Kees en Koos. Als tegenprestatie maakte Koos, die blijkbaar niet zo handig was met naald en draad, het huis van opoe schoon. Koos ging ook af en toe uit werken bij de bakker. Waarschijnlijk vooral als ze wat te veel op de pof had gekocht.

Mijn moeder vertelde vaak dat opoe, toen de stof ‘frotté’ op de markt kwam, daar een mooie jurk van maakte voor Gera én voor haar. Maar frotté is badstof, en dat lijkt me niet zo geschikt voor een jurk. Hoe dan ook: mooie jurken zal opoe zeker voor haar kleindochters hebben gemaakt.

dinsdag 21 juni 2011

Pas ontloken, jong gebroken

Riek van Vugt, de jeugdvriendin van mijn moeder, woonde net als zij aan de Vissersdijk (toen nog met ch). De tuin van het gezin Van Vugt grensde aan de vrouwengevangenis aan de Keizerstraat. Als de meiden in die tuin speelden, hoorden ze wel eens gegil en geroep. Daar stonden ze niet bij stil, ze waren het gewend. Die vrouwengevangenis is intussen afgebroken. In het beeldarchief van de gemeente vond ik een foto van het gebouw, genomen kort voor de sloop.

















Rieks vader had een sigarenfabriek en was redelijk welgesteld. Aan de Vissersdijk stonden zowel herenhuizen als arbeiderswoningen. Alle rangen en standen waren vertegenwoordigd. Mijn moeder noemde de deftige bewoners van de straat wel eens op: Van der Speck Obreen, dokter Aberson, kapitein Mussert (familie van?). Ook Boelhouwers, het ‘hoofd der school’, woonde er. En natuurlijk meneer Du Croo van de Tinekeshoeve, in een herenhuis grenzend aan het Anna’s Hof.

Riek at slecht, vertelde mijn moeder vaak. Rieks moeder vond het daarom fijn als Cor na school met Riek mee kwam om een boterham te eten. Dat deed ze graag. En daarna at ze thuis nog een keer.
Ook mijn kinderen aten goed en waren om die reden een welkome gast aan tafel bij vriendjes en vriendinnetjes. Toch heb ik het vermoeden dat Rieks moeder er op deze elegante manier voor zorgde dat het vriendinnetje van haar dochter af en toe een extraatje kreeg.     

Ze zullen heel wat met elkaar gespeeld hebben, Riek en Cor. In de tuin van Riek, in de straat, op de Soldatenwal. Hoepelen, tollen, ballen, bikkelen. Dat laatste ging het best op een ‘blauwe stoep’, en die vond je vooral bij deftige huizen. Als je geluk had, kon je het spel afmaken. Had je pech, dan werd je weggejaagd door de dienstbode.

Was het met Riek dat mijn moeder naar de begraafplaats aan de De Vries Robbéweg ging, voor een portie drama? Ze hadden een voorkeur voor kindergraven, met grafschriften als ‘Pas ontloken, jong gebroken’. Jaren later ontdekt ze dat ze als kind heeft staan snotteren bij het graf van een neef en nicht van haar man.     

Riek ging na de lagere school verder leren en werd onderwijzeres. Blijkbaar hielden de vriendinnen contact: ik ken Riek als ‘mevrouw Migchelsen’. Als kind ging ik wel eens met mijn moeder bij haar op bezoek, in de Burgemeester Gaarlandtstraat. Voluit heette ze Hendrika Judith van Vugt. Ze werd geboren op 18 november 1912, en overleed in 1979.  

dinsdag 14 juni 2011

Wat betalen jullie weinig!

De linkse partijen brachten armoede en gebrek onder de aandacht. Eén van hun stokpaardjes is de belastingdruk. De Gorcumse verordening op de inkomstenbelasting uit 1917 bepaalde dat gehuwden per jaar 500 gulden mochten aftrekken voor levensonderhoud, plus nog 25 gulden per kind jonger dan 16 jaar (of inwonende ouder). Dit laatste tot een maximum van 150 gulden.

In die tijd is het nog de gemeente zelf die de belasting int. In de Handelingen van de gemeenteraad staan de belastbare inkomens van de belastingplichtigen. Ik pik er een paar uit, over het jaar 1919:
Kees Versluijs komt op f 50,- en betaalt daarover f 1,50 belasting (per jaar). Zijn vader Gerrit heeft natuurlijk minder aftrek en komt op f 100,-, wat  f 3,- belasting betekent.
Ter vergelijking: Rienus Nieuwstad heeft dat jaar een belastbaar inkomen van f 1200,- , Christiaan du Croo komt op f 4100,- en diens vader D. J. du Croo op f 8600,-. Het hoogste inkomen van de gemeente staat op naam van ene Muller, met f 113.700,-. Wie meer verdiende, betaalde overigens ook toen al relatief meer belasting.

Ooit kregen Kees en Koos een aanmaning: Koos was te laat met betalen. ‘Hoe kan dat?’, wilde Kees van zijn vrouw weten, die het huishoudboekje bestierde. ‘Ik had geen twee gulden’, zei Koos, waarop Kees vroeg: ‘Heb je dan nu wel twee gulden vijfentwintig?’

‘Wat betalen jullie weinig!’, zei Riek van Vugt, de beste vriendin van mijn moeder tijdens haar lagereschooltijd, toen ze hoorde hoeveel de ouders van Cor moesten betalen. Mijn moeder ging de verschuldigde belasting wel eens brengen, ‘in een gebouw met veel loketjes’. Dat moet haast het gemeentehuis op de markt zijn geweest, of was er al een apart belastingkantoor?














In de loop van de jaren liep dat bedrag natuurlijk (en gelukkig) wel op. De lonen stegen. In ‘Lage landen, hoge sprongen’ (Wormer, Immerc, 2003) geven Jos van der Lans en Herman Vuijsje de loonontwikkeling kort weer. In 1900 verdiende een fabrieksarbeider 10 gulden in de week en een kantoorbeambte 20. In 1925 zit de fabrieksarbeider op 25 gulden en de kantoorbeambte op ruim 60. Door de crisis van 1929 dalen de lonen, maar de prijzen nog sterker. Daardoor komt de crisis vooral hard aan voor werklozen en kleine middenstanders. Eind jaren dertig zitten de arbeiders op ongeveer 30 gulden, de hoofdarbeiders op 70. Steeds meer mensen kunnen dan wat sparen.

Maar begin jaren twintig is het nog sappelen. De communisten en de SDAP ijveren in de raad voor een hoger belastingvrij bedrag. Rienus Nieuwstad wil het verdriedubbelen, naar 1560 gulden. Hij heeft, zegt hij, samen met zijn vrouw berekend dat een arbeidersgezin met twee kinderen minimaal 35 gulden per week nodig heeft. ‘Gerust mag dus worden gezegd, dat de arbeiders, die nog geen f 30,- verdienen, de bitterste armoede lijden’ (p. 591 Handelingen 1920). Hij overdrijft, vindt wethouder Biegel. Maar omdat de gehele gemeenteraad het erover eens is dat de bedragen moeten worden aangepast, gebeurt dat ook. Alleen lang niet zo ingrijpend als Rienus Nieuwstad graag had gezien.    

maandag 30 mei 2011

Koe vangt haas

Je weet nooit hoe een koe een haas vangt. Mijn moeder gebruikte veel spreekwoorden en uitdrukkingen. De koe en de haas schoten me te binnen toen ik bij mijn nicht Rita Nieuwstad een foto aantrof van mijn overovergrootmoeder Pleuntje Versluis- van der Plas (van 1837). Op de foto staan ook drie van haar zoons: Rien (1866), Aai (1870) en Kees (1875). Welke mannen dat zijn, weet ik niet. Maar de vrouw links, met het witte kapje, moet Pleuntje zijn. De jonge vrouw met het kind op de arm is Johanna de Klerk, de oma van Rita en de (dan nog) toekomstige moeder van Thea, voor mij 'tante Thea', de vrouw van een jongere broer van mijn vader. 
















Bij de foto bewaarde Rita een briefje met namen. Niet netjes ‘v.l.n.r.’, zodat er iets te raden over blijft. Zo te zien is de foto genomen onderaan de Lingedijk. Wanneer? Ik denk rond 1910. Pleuntje was toen 73, Rien 44, Aai 40 en Kees 35. Mogelijk eerder, maar vast niet later. Het kind op de arm is Bertus Stek. Met zijn geboortedatum is de foto nauwkeuriger te dateren. Genlias.nl kent één Bertus Stek, en die is in 1948 op 40-jarige leeftijd overleden in Arkel. Als dat hem is, klopt mijn schatting aardig.

Wat me het meest opvalt is dat Pleuntje op deze foto dicht in de buurt komt van ‘een opoe met een schattig wit mutsje’: het ideaalbeeld van mijn moeder. Ze had gewoon zo’n (over)opoe, maar wel wat verder weg. In Kedichem, tussen Arkel en Leerdam.  

zaterdag 28 mei 2011

Gaten, al dan niet gedicht

Wie of wat maakte dat mijn opa Nieuwstad warm liep voor het gedachtegoed van Marx? Hij behoorde niet tot de arbeidersklasse en was goed opgeleid. Had hij zijn bevlogenheid voor de zaak van de arbeiders van zijn vader?















overopa A.J.Nieuwstad


Daar lijkt het niet op. Het is waarschijnlijk een combinatie geweest van de tijdgeest en de zichtbare armoede in de Eerste Wereldoorlog. Nederland blijft neutraal, maar door de oorlog wordt voedsel schaars en stijgen de prijzen. Rienus weet dat zijn vader, A.J. Nieuwstad, aardappels verkoopt aan Duitsland. Het is lucratieve handel. Intussen lijden veel Gorcumers honger. Blijkbaar zit de zoon anders in elkaar dan de vader: waar Arnoldus handel ziet, ziet Rienus onrecht.

Rienus’ kleinzoon en naamgenoot - mijn neef Rienus, die bovenstaande foto voor me had - vertelt een anekdote. Als de burgemeester van Gorinchem na onlusten over de voedseldistributie beweert dat er in de hele stad geen aardappel te vinden is, terwijl Rienus sr. weet dat het pakhuis van zijn vader vol ligt, gaat het mis. Hij woont vlakbij de burgemeester en grijpt zijn geweer. Zijn vrouw Door gaat aan de arm met het geweer hangen. Ze kan nog niet de tweehonderd pond inzetten die ze later zal gaan wegen, maar weet hem toch tegen te houden en de loop van richting te veranderen. Het geweer gaat af, met als gevolg een gat in het plafond. En in de vloer: daar zakken ze samen door.














Mijn moeder heeft de voedseldistributie in de Eerste Wereldoorlog niet bewust meegemaakt. Ze was nog maar klein. Wel had ze een foto van haar vader op de bevroren Merwede. ‘Februari 1917’, staat op de achterkant. Kees Versluijs is aangeschoven bij een groep die door een fotograaf wordt vastgelegd. Hij is de tweede van links. ‘Met een versteld hemd’, zei mijn moeder er altijd bij, terwijl ze de foto dichtbij haar ogen bracht (bril omhoog) om dat hemd nog eens goed te bekijken.

Als kind van (bijna) vier kan ze dit niet het meest opvallende aan de foto hebben gevonden. Het verstelde hemd van haar vader is door de jaren heen een symbool geworden.

donderdag 26 mei 2011

Gaslicht

De Gasfabriek waar mijn opa zich zo over opwond, leverde gas voor onder andere (straat)verlichting. De fabriek stond aan het Heerenlaantje. Er werd gas gewonnen uit steenkool, met cokes als bijproduct. 














Bij mijn moeder thuis hadden ze een gaslamp, en daarvoor had je een gaskousje nodig dat het met enige regelmaat begaf. Cor moest dan van haar moeder een nieuw kousje gaan halen, bij Kees van Bogget in de Dalemstraat, naast ome Bas.


 
















De Dalemstraat

Dat was een spannende opdracht, zeker in het donker. Van Bogget, die lantaarnopsteker was, had volgens mijn moeder drie kinderen die alle drie niet helemaal in orde waren. Een dochter, die altijd vreemd gekleed ging met een gek hoedje. En twee zoons. Eén van die zoons lag boven in huis aan de ketting. Als ze binnen kwam, hoorde ze die ketting rammelen. Van Bogget stelde mijn moeder altijd gerust voordat hij even wegliep om een kousje te halen. ‘Er gebeurt niets hoor’, zei hij dan.

Vandaag de dag zou dit vette krantenkoppen opleveren. Maar wat moest Van Bogget anders? Hij en zijn vrouw hadden het niet breed, en bovendien was de zorg voor geestelijk gehandicapten nog maar beperkt ontwikkeld. In Oud Gorcum Varia nummer 25 noemt ook Nico van Heumen de twee zoons: ‘De ene, Jan, kon zonder bezwaar op straat verschijnen. Hij draaide soms uren het ‘urgel’ van Rein van den Broek en ook van Vervoorn’ (p. 169). Een prachtige oplossing: muziektherapie avant la lettre. De tweede zoon was blijkbaar gevaarlijk voor zijn omgeving. Van Heumen noemt de ketting niet, al zal ook hij ervan geweten hebben. Ook de dochter komt in zijn verhaal niet voor.

Er gebeurde inderdaad niets. En thuis kreeg het oude gaskousje een nieuwe bestemming. ‘Je kon er leuk mee spelen, het was net een klein poppenfornuisje’, vertelde mijn moeder.   

maandag 16 mei 2011

Kameraad Nieuwstad

M.G. Nieuwstad - de toekomstige schoonvader van mijn moeder, al weet ze dat nog niet – wordt in 1919 voor de communisten in de Gorcumse gemeenteraad gekozen. Hij vecht voor de belangen van arbeiders als haar vader. Zouden Kees en Koos wel eens op hem gestemd hebben? Veel arbeiders waren SDAP-ers, maar de communisten deden het in Gorinchem in die jaren getalsmatig beter dan de SDAP.

In 1919 gaan voor het eerst alle volwassen mannelijke Gorcumers naar de stembus. Voor die tijd mochten alleen heren met ‘een zeker inkomen’ hun stem uitbrengen. Twee linkse partijen nemen aan de verkiezingen van 1919 deel: de SDAP en de lijst ‘Communisten enz.’ Er komen twee SDAP-ers in de raad: Swaters en Maaskant. En drie communisten: het echtpaar De Boon en mijn opa Nieuwstad.














In de collectie van mijn neef Arnold Nieuwstad zit deze foto. Het lijkt een campagnefoto, maar waarschijnlijk niet voor de communisten.

Vijf van de vijftien zetels gaan daarmee naar links. Dat lijkt veel, maar is in de praktijk te weinig om veel verandering te brengen. Het echtpaar De Boon raakt snel gedesillusioneerd. Hij verlaat al in juli 1920 de raad, omdat hij in de politiek niet kan bereiken wat hij wil. Zij vertrekt iets later, en burgemeester Gaarlandt spreekt haar toe: ‘Het was van korten duur en blijkt dus een illustratie van het meermalen waargenomen verschijnsel, dat het raadslidmaatschap voor de vrouwelijke leden te veel beslommeringen medebrengt’ (Handelingen 1920, p. 202). De ideeën van Wilhelmina Drucker waren blijkbaar niet aan hem besteed (en die van de communisten waarschijnlijk ook niet).















Marinus Gerardus Nieuwstad sr.


Rienus Nieuwstad laat zich niet zo snel ontmoedigen. Waar maakt hij zich hard voor? Ik zoek het op in de Handelingen van de Gorinchemse gemeenteraad. Het is voorspelbaar: een betere positie voor arbeiders (hogere lonen en lagere belastingen), goede en betaalbare woningen. En heel herkenbaar, al tellen de bedragen waar het toen om ging wat minder nullen dan we nu gewend zijn.

De Gemeentelijke Gasfabriek is verliesgevend. Wanbeheer, betoogt raadslid Nieuwstad. Niettemin willen Burgemeester & Wethouders de directeur een minimum tantième van duizend gulden toekennen. Is dan niet juist die directeur verantwoordelijk voor de wanprestaties van het gasbedrijf? Uiteindelijk volgt ‘privatisering’: de gasfabriek wordt verkocht aan de Nederlandsch Indische Gasmaatschappij uit Rotterdam (later OGEM). De schuldenlast is opgelopen tot meer dan vier ton en de gemeente kan het bedrijf niet meer overeind houden. Het bewijst zijn gelijk, betoogt raadslid Nieuwstad. Maar wat koopt Gorinchem daarvoor?

In 1923 - als ook de Gorcumse vrouwen mee mogen stemmen - valt de verkiezingsuitslag minder gunstig uit voor links. Beide partijen verliezen een zetel. In 1926 stapt Rienus Nieuwstad uit de raad, om persoonlijke redenen. Maar hij blijft in de stad bekend als overtuigd communist.

De familie in Veen

In de zomervakantie trok Koos met de kinderen naar Veen, waar ze vandaan kwam. Kees kwam alleen in het weekend. Ze logeerden er soms meerdere weken, vermoedelijk bij de vader van Koos: Frederik van Rijswijk (van 23 oktober 1858). Zijn vrouw Cornelia van Rijswijk (van 29 december 1863) was er al niet meer. Zij overleed op 13 februari 1911, 47 jaar oud. Mijn moeder heeft haar oma van moederskant dus nooit gekend.  

Jacoba/Koos had twee oudere broers: Dirk en Cornelis. ‘Ome Dirk’ woonde later in Sliedrecht. Daar ging het gezin Versluijs wel eens logeren, ‘en dan sliepen ze met z’n vijven in de bedstee’, vertelde mijn moeder. Alleen: dat kan ome Dirk niet zijn geweest, want die bleef in Veen en Wijk wonen en stierf in 1910 (toen al vader van vier jonge kinderen). Caroline Branderhorst van de gemeente Aalburg heeft de gegevens van de familie voor me opgezocht. Het moet Cornelis zijn geweest. Die trouwde in 1911 met Cornelia den Dekker; het paar ging wonen in Sliedrecht.  

Na Dirk, Cornelis en Jacoba/Koos komt de eerste Frederik. Dit jongetje overlijdt als hij net 2 jaar is. Na hem komen drie meisjes: Anneke, Pieternella en Antonia. Antonia wordt maar 4 maanden oud. Een jaar later volgt een tweede Antonia. Dat is de taaie tante Tooi, die op haar beurt vijftien kinderen zal krijgen. De zoon die daarna wordt geboren krijgt de naam van zijn overleden broertje: Frederik. Hij haalt de twee jaar net niet. Dan komt Anna (tante An, die zal tekenen voor negentien kinderen), en daarna – het verbaast me dat ze die naam nog durven gebruiken; vader móet vernoemd, blijkbaar – weer een Frederik. Deze Frederik wordt 4 jaar. Hij heeft voor hij sterft nog een broertje gekregen: Teunis.















Een zus van Koos, maar welke? Mogelijk Tooi, met haar oudste dochters Kee (Cornelia) en Maai














Zou dit An zijn? Of toch weer Tooi?


Moeder Cornelia van Rijswijk, de andere oma/opoe van mijn moeder, is 42 jaar als ze haar laatste kind krijgt. ‘Ome Teun’ wordt na het overlijden van zijn moeder opgevoed door zijn 15 jaar oudere zus Pieternella (‘tante Piet’), die in 1910 is getrouwd en zelf geen kinderen krijgt. Als Teun sterft, zal hij ál zijn neven en nichten, onder wie mijn moeder, iets nalaten. Hij moet goede herinneringen aan hen hebben gehad.  

De gezinnen van de ooms en tantes uit Veen waren natuurlijk in de schooltijd van mijn moeder, van 1919 tot en met 1926, nog niet compleet. Maar de oudste kinderen zijn er al, onder aanvoering van ‘Kee’ (Cornelia, 1911), de oudste dochter van Tooi. In 1920 heeft tante Tooi al zeven kinderen, tante An pas drie. Zomer 1926 is de stand 10 - 7.

Tooi en An trouwen met de broers Timmermans: Adrianus (van Tooi) en Frans (van An). Ze noemen allebei twee kinderen naar de grootouders Timmermans: Maaike en Matthijs. De Maaike van An ligt in 2010 in het ziekenhuis van Gorinchem toevallig in de kamer naast die van mijn moeder. Ik hoor haar nog zeggen: ‘Zijde gij Cor van tante Koosje en oom Kees?’  

Uit mijn kindertijd herinner ik me een blozende, stevige vrouw met een jurk, een schort en een grijs knotje. Tante An? Of tante Tooi? Ook heb ik nog een beeld van een schriel vrouwtje, met zo’n zelfde knotje. Mijn moeder hield altijd contact met de familie uit Veen, ook na het overlijden van haar moeder in 1951. Tante An overleed in 1974, tante Tooi in 1975.

zondag 1 mei 2011

Kees, Koos en kinders

Mijn moeder vertelde altijd dat ‘haar’ enige kinderfoto na het overlijden van haar moeder bij haar broer Kees en zijn vrouw terecht was gekomen. Dit moet die foto zijn, dacht ik, uit het album van hun zoon Cees Versluijs. De foto is zichtbaar vaak van hand tot hand gegaan. Kees jr. staat erop, zo’n anderhalf jaar oud. Maar kan het meisje links achter wel mijn moeder zijn? Als ik in gedachten deze dametjes een spijkerbroek en een T-shirt aantrek, schat ik ze op een jaar of 10. Het meisje moet Gera Versluijs zijn. 

















Op dezelfde dag zal de foto hieronder zijn gemaakt, van het andere meisje, waarschijnlijk samen met haar broertje. Ik denk dat zij Jannie (Jannigje jr.) is, de dochter van ‘ome Bas en tante Driek’, met haar één jaar jongere broer Adriaan. Jannie was een leeftijdgenootje van Gera.

















Neef Cees heeft ook een gaaf exemplaar van een gezinsfoto die ik eerder licht beschadigd tegenkwam in de verzameling van Bep. Links achter Frits, links voor Gerrit en rechts voor Kees jr. Kees sr. heeft zijn snor zorgvuldig opgedraaid, Koos houdt haar jongste bij zich. Het is een mooie foto, die ook een beetje pijn doet. De twee dochters ontbreken.




















Frits en Gerrit kijken heel onschuldig. Maar het waren donderstenen. Mijn moeder vertelde hoe ze op zomeravonden met een gietertje water uit het slaapkamerraam hingen, als in het Anna’s hofje de mensen na een lange werkdag op een bankje voor hun huis zaten te ‘mouwen’. Niet alle buren vonden het leuk om een scheut water in hun kraag te krijgen. Als Koos naar boven kwam om ze tot de orde te roepen, lagen haar lieverdjes natuurlijk zogenaamd te slapen. En kregen ze zogenaamd een pak slaag, om de buren tevreden te stellen.

Nu missen we alleen mijn moeder nog. Er moet een foto zijn, maar die ga ik waarschijnlijk nooit vinden. Hoe zag zij eruit als kind? Ik vermoed dat ze een wat tengerder uitvoering van haar zus Gera was. Nicht Bep heeft een foto waarop haar moeder een jaar of twee is. En een klassenfoto van OLS no. 2. Daarop moet Gera ongeveer zes jaar zijn. Ze staat naast de juf(fen).


donderdag 28 april 2011

Gerrit en Jannigje krijgen een gezicht

Dat mijn moeder weinig foto’s van vroeger had, wil nog niet zeggen dat er geen foto’s bestaan. Mijn moeder hechtte niet zo aan foto’s en hield erg van 'ruimen'. Niet meer nodig? Weg ermee! Misschien zaten haar zus en broers anders in elkaar. Ik neem contact op met hun kinderen, mijn neven en nichten. Hebben zij nog foto’s van vroeger?

Mijn oudste nicht, Bep, de dochter van Gera Versluijs, heeft een schat aan foto’s. De foto’s van Cees Versluijs, de zoon van Frits, vullen die op onderdelen aan. De dochter van Gerrit jr. brengt een doos met oude foto’s mee, waarin opnieuw verrassingen zitten. En de zoon van Kees jr. tovert een kinderfoto van zijn vader met een van zijn zussen (mijn moeder? Of Gera?) tevoorschijn (en meer). Eerst maar eens de oudste generatie een gezicht geven.  

Hier zijn ze dan: mijn overgrootouders Gerrit en Jannigje Versluis, op de foto  met hun zoons Cornelis (mijn opa, links achter op de foto) en Bastiaan. Ik zie ze op deze foto voor het eerst.


















Hoe oud zullen ze zijn? Ik schat de zoons op een jaar of 40, opoe en opa zouden dan rond de 65 moeten zijn. En waar is de foto genomen? Ik doe een gok. In de tuin van Du Croo stonden theehuizen. Dit zou best zo’n theehuis kunnen zijn. Bastiaan leek op zijn moeder, zie ik, en Cornelis op zijn vader. Had opoe een lang gezicht, zoals mijn moeder altijd zei? Wel een beetje, zo te zien.

Daar kon opoe natuurlijk niets aan doen. Maar ja, zei mijn moeder, als ze dan eens naar buiten ging, zette ze tot overmaat van ramp een oude, vrij hoge hoed op die haar gezicht nóg langer maakte. Die hoed werd elk jaar geverfd, want een nieuwe kon er niet af. Mijn moeder moest dan mee en schaamde zich voor haar opoe die ook nog overal een praatje maakte. Een vriendin van haar had een opoe met een schattig wit mutsje. Met zo’n opoe kon je ‘voor den dag komen’.

Toch hield ze natuurlijk veel van opoe, die haar kleinkinderen graag wat geld toestopte voor snoep. Gera beschrijft in Oud Gorcum Varia 22 hoe dat ging. Van mijn moeder hoorde ik hetzelfde. ‘Opa ging altijd vroeg naar bed om half negen want die moest ’s morgens vroeg naar melkes. Hij sliep in de bedstee en legde zijn broek er naast op een stoel. Als opoe dacht dat hij sliep zei ze tegen mij: Zus ga eens zachtjes naar zijn broek en probeer zijn portemonnaie er uit te krijgen en dan moet je er wat kleingeld uithalen (……) De andere dag zat opa ’s avonds in zijn portemonnaie te kijken en zei: ik dacht dat ik meer geld had. Jij kan zooveel denken zei opoe dan’ (p. 175).

Verjaardagscadeaus lieten de kinderen Versluijs altijd eerst aan opoe zien. Dat hoorde erbij, anders was je niet echt jarig, vertelde mijn moeder. Bijvoorbeeld een keer een stoommachientje. Dat vloog in brand bij opoe op de kachel. Opoe in paniek, natuurlijk. Of het cadeau daarna nog werkte, vertelt het verhaal niet. Maar ik weet het wel. Want dit stoommachientje staat bij Cees Versluijs, de zoon van Kees jr., op de kast. Volgens zijn vader was het afkomstig van de Tinekeshoeve. Het was een keer gerepareerd. Mogelijk voor de ‘brand’, om het cadeau te kunnen geven. Mogelijk erna. Hoe dan ook: het werkt nog steeds, Cees heeft dat proefondervindelijk vastgesteld.









Later vind ik bij toeval deze advertentie in het Nieuwsblad voor Gorinchem en omstreken van 7 november 1924.  Kees Versluijs is van 1885. Hij was in 1924 dus 39 jaar. Het lijkt erop dat de foto van Gerrit en Jannigje ter ere van hun 40-jarig huwelijksfeest is genomen, bij de Tinekeshoeve.