Kees Versluijs jr., de jongste broer van mijn moeder, werkte
in de oorlog al bij Werkspoor in Amsterdam, waar hij daarna nog jaren zou
blijven. Blijkbaar was er in Amsterdam moeilijker aan eten te komen dan in Gorcum,
want zijn vader ging hem in de oorlogsjaren af en toe eten brengen, op de fiets. Kees sr. stak dan onderweg ergens de Lek over met een bootje: er waren mensen die je
overzetten. Overnachten kon hij altijd wel ergens in het hooi. Bij één van die
tochtjes werd hij zelfs binnengelaten, door iemand die ook Versluis heette. De naamgenoten
hebben tot diep in de nacht zitten kaarten.
Kees Versluijs jr. bij Werkspoor, rond 1950
Die fiets had dan misschien wel houten banden, maar Kees
Versluijs hoefde in elk geval niet te lopen. De twee broertjes uit Rotterdam die
bij mijn ouders langs kwamen voor een paar aardappels, hadden geen fiets. Ze waren
door hun moeder op pad gestuurd met een juten zak en mochten pas naar huis
terug als daar een maaltje voor het gezin in zat. Onderweg moesten ze maar zien
hoe ze aan eten kwamen. Ook zij sliepen in het hooi. Een keer, vertelden ze, sloeg
ergens vlakbij een bom in en vlogen ze een eind de lucht in. Betekende de
oorlog voor hen, naast honger en eenzaamheid, óók spanning en avontuur?
Het lot van 'onschuldige kinderen' in deze – en latere – oorlogen ging
mijn moeder altijd het meest aan het hart. Misschien omdat ze zelf in die
oorlogsjaren twee kleine kinderen had. Ook voor haar werd het steeds lastiger
om aan eten te komen. Op den duur lukte dat de kleine middenstanders het best, want die hadden het beste ‘netwerk’. Op de Langendijk, toen een levendige winkelstraat, woonden heel wat
middenstanders. Af en toe deelden ze wat uit. Zo bracht een buurvrouw een keer twee
bordjes bruine boontjes met jus, voor de kinderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten