vrijdag 18 februari 2011

Wonen aan de Visschersdijk

Gerrit Versluis was boerenknecht, eerst in Kekem, later in Gorcum. Zijn zoon Kees werkte als melkventer. Dat waren natuurlijk niet de best betaalde beroepen. ‘We waren zo arm als de mieren, maar dat waren ze allemaal op de Visschersdijk, tenminste dat rijtje kleine huisjes en het Anna’s Hofje’, schrijft Gera. Zij had niet zo’n moeite met die armoe, maar haar zuster Cor, mijn moeder, schaamde zich ervoor.













Visschersdijk A263 en A264 maakten deel uit van een rijtje van vier arbeiderswoninkjes. Erachter ligt het Anna’s hofje. Dat hofje is er nog, maar niet meer in oude staat, en de arbeiderswoningen zijn ook al lang afgebroken. Op deze ‘prentbriefkaart’ uit 1902 zijn ze helaas slecht te zien. Het is de Visschersdijk met rechts de ingang van het hofje. Daarachter liggen de woningen. Mijn moeder herinnert zich haar huis als bovenwoning, en ook Gera vertelt ‘Mijn opoe … kon ook zelden naar buiten, dus kwam alles dat bij opoe moest zijn naar boven en dan bleven ze een praatje maken.’ Wat zat er dan onder die woningen? Een deel van het hofje? Op de stadsplattegronden uit het gemeentearchief staat maar één kadastraal nummer per pand. Toch lijken de verhalen me op dit punt waar.

Dat van de kat, bijvoorbeeld. In die tijd had niemand de voordeur op slot. Op een dag deed iemand de deur open en riep naar boven: ‘Mevrouw, is die zwarte kat van u?’ ‘Ja hoor!’, riep Koos, die natuurlijk geen tijd nam om even te kijken. Zo kreeg poes Mies gezelschap. Haar concurrent leefde niet lang. Hij was een beetje eigenaardig: hij kon de trap wel op, maar niet meer af. Een kat in het nauw maakt rare sprongen: in één keer naar beneden. Die sprongen hebben hem waarschijnlijk de kop gekost.

Het huisje aan de Visschersdijk had geen stromend water. Er waren twee kamers, waarvan een met een kolenkachel. Daar ‘woonde’ het gezin, en de ouders sliepen er, achter een gordijn. In de andere kamer sliepen de kinderen en werd gekookt. Je kon daar ook je behoefte doen, maar waarop? Daarover weidde mijn moeder al helemaal niet graag uit. Er stonden twee tweepersoonsbedden: een voor Gerrit en Frits en een voor Cor en Kees, het kleine broertje, geboren in 1917.

Toen mijn moeder wat ouder werd, moest ze als meisje apart slapen. Ze kreeg een eigen plekje op het portaal, waar eerst de kolen stonden. Ze sliep daar in een ijzeren kinderledikant, waar een stukje aan gelast werd. Het was niet echt veilig: je kon zó het trapgat in vallen. Maar het was een eigen plekje, waar ze zich terug kon trekken met een boek. Ze was er blij mee.

Waar werd water gehaald? Waar bleven die kolen? Niet alles is nog te achterhalen. Veel huizen hadden in die tijd nog een houten plee met een ton eronder, die een paar keer per week werd opgehaald. Hoe was dat aan de Visschersdijk? Eén ding is zeker: de woonomstandigheden waren primitief.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten