maandag 14 maart 2011

We kwamen niets tekort

‘Wat hebben we het toch goed, en waar hebben we het aan verdiend, zei mijn grootmoeder altijd terwijl ze sabbelde op een zwart kussentje.’ Opoe Versluijs wist van het leven te genieten, een eigenschap die mijn moeder illustreerde met deze gevleugelde woorden. Zij leek denk ik veel op haar grootmoeder, maar erfde niet opoes levenskunst. Die had Gera al. Als ik het verhaal van mijn moeder schrijf, moet ik dus anders beginnen:

‘We kwamen niets tekort’,  zei mijn moeder altijd. En dan bedoelde ze dat het gezin Versluijs altijd genoeg te eten had, wat in die tijd niet vanzelfsprekend was. Zuivel was ‘beroepshalve’ voorhanden, en Kees had ‘land’ langs de Arkelsedijk waarop hij aardappelen en groente verbouwde. Twee stukjes: een bij de begraafplaats, en nog een lapje grond iets verder naar achteren, waar later de ‘IJsbaanflat’ werd gebouwd.

Mijn moeder herinnerde zich nog hoe leuk ze het vond om met haar vader aardappels te gaan poten. Hij had daarvoor een speciaal stokje, precies lang genoeg, waarmee hij gaatjes in de grond prikte. Daar mocht mijn moeder dan de kleine pootaardappeltjes in doen. Gerrit en Frits werden vooral ingeschakeld om te spitten. Daar hadden ze nooit veel zin in. Na de oogst werden de aardappelen ingekuild. De groente werd voor een deel ingemaakt, voor de winter. Koos liep elke middag naar de tuin om groente te halen voor de volgende dag.

‘s Ochtends at het gezin tarwebrood, van bakker Jan. Met boter en suiker. Dat vond mijn moeder op haar 97-ste nog steeds lekker. Om twaalf uur aten ze warm. Over de kookkunst van Koos was mijn moeder niet erg te spreken: haar moeder kookte de groente veel te gaar. Op zondag kwam er vlees op tafel, en daar hadden ze dan maandag nog jus van. Op dinsdag was er spek, en op woensdag weer jus. Als er eieren waren, kreeg elk kind er een half ei bij. Er was gekookte pap toe: havermout, griesmeel, gortepap. ’s Middags om vier uur kwam er weer een broodmaaltijd op tafel, en tot slot ’s avonds om negen uur weer pap, bijvoorbeeld karnemelksepap met stroop.

Op vrijdag waren ze Rooms, zei Koos altijd. Dan aten ze vis, meestal schelvis. In het voorjaar kwam Piet Eckhardt met zijn hondenkar door de stad.‘Finten en elft!’, klonk het dan door de straten. Laatst zag ik Wouter Klootwijk in ‘De wilde keuken’ nog een pas gevangen fint proeven. Zalm, die in die tijd nog werd gevangen op de Merwede door de vissers uit de Dalemstraat, zal er wel niet af  hebben gekund.  

Mijn moeder vertelde Ruth de Jong van de Gorcumse Courant over de maaltijden bij haar thuis in een interview uit 2004.  Dat was heel wat voor haar, want ze had moeite met haar nederige afkomst. Ze zou zich in haar graf omdraaien als ze wist dat ik haar verleden aan de grote klok hing.
Nu het allemaal zo lang geleden is en vrijwel alle direct betrokkenen zijn overleden, kan ik dat doen. Dan nog zijn er dilemma’s. Kan ik alles vertellen? Waarschijnlijk niet. Geen familie zonder geheimen. Daar komt bij dat sommige geheimen zo geheim zijn, dat ik ze niet eens kan achterhalen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten