woensdag 30 maart 2011

Meer over O.L.S. no. 1

O.L.S. no. 1 had, blijkens een jaarverslag van de gemeente Gorinchem uit 1917, in oktober 1917 in totaal 278 leerlingen: 144 jongens en 134 meisjes. De stad Gorcum had toen ongeveer 12.500 inwoners.










Op internet vind ik een foto van een klas uit 1914. Geen klomp te zien. Misschien omdat ze die dag op de foto gingen? De meisjes dragen lange jurken. Mijn moeder droeg als kind onder zo’n jurk een lange onderbroek met een ‘kantje’. Na de Eerste Wereldoorlog hebben die onderbroeken snel afgedaan: de mode verandert, de rokken worden korter.

Het gemeentearchief heeft nog een – door Boelhouwers handgeschreven – leerplan uit 1923. Alles staat erin: de schooltijden, de vakanties, de lessentabel en de leerstof. Vijf vakanties waren er: de ‘Paaschvacantie van Witten Donderdag 4 uur tot den tweeden Dinsdag nà Paschen’, de ‘Pinkstervacantie: de Zaterdag vóór en de Dinsdag nà Pinksteren’, de ‘Zomervacantie: vier weken, en wel van den vierden Vrijdag in Juli ’s namiddags 4 uur tot den vijfden Dinsdag daarna’, dan een vakantie die aansloot op de grote najaarsmarkt van Gorinchem in november, waarin de kinderen vrij hadden van zaterdag tot en met dinsdag, en de rest van de week de middagen (vanwege de kermis) plus de maandag daarop, en tot slot de kerstvakantie: van 23 december tot 3 januari. Ook Hemelvaartsdag was een vrije dag.

De kinderen gingen maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 9.00 tot 12.00 en van 14.00 tot 16.00 uur naar school, en woensdag en zaterdag van 9.00 tot 12.00 uur. Tussen twaalf en twee gingen ze naar huis om te eten. O.L.S. no. 1 regelde ook godsdienstonderwijs voor wie dat wilde. Dat werd gegeven van 16.00 tot 17.00 uur, na het normale middagprogramma. Mijn moeder ging naar ‘zondagsschool’. Bedoelde ze daar deze uren mee? Of was die zondagsschool ergens anders? Ik nam altijd het laatste aan, maar ga nu twijfelen.

‘Eerstbeginnenden worden toegelaten op den eersten schooldag in September’. Voor mijn moeder was dat september 1919. ‘Er zijn zeven klassen met een cursusduur van één jaar’. Zeven jaar naar de lagere school dus. Ze kwam van school in juli 1926, 13 jaar oud. Die ‘zevende klas’ was er niet echt: ze bleef gewoon nog een jaar in de hoogste klas, die van meneer Boelhouwers. Het leerplan voor het zevende jaar bevat wel wat nieuwe leerstof: een beetje algebra (gebruik van letters bij het rekenen), ontleden, naamvallen, wat meer staatsinrichting (bij geschiedenis), iets over licht en elektriciteit (bij kennis der natuur), het spoorboekje (bij aardrijkskunde). Kwam het ervan om die te behandelen in zo’n gecombineerde klas waar klassikaal werd lesgegeven?

Het leerplan noemt de vakken lezen, schrijven, rekenen, Nederlandse taal, vaderlandse geschiedenis (vanaf klas 4), aardrijkskunde (vanaf klas 3), kennis der natuur, zingen, tekenen, lichamelijke oefening (vanaf klas 3), nuttige handwerken en – tussen haakjes – spelen. In de jaren ’60 staat dat handwerken op mijn lagere school nog steeds op het programma. De jongens mochten cijferen. Op O.L.S. no. 1 werden de jongens tot en met de vierde klas ‘bezig gehouden’ tijdens de handwerkles van de meisjes. Daarna kregen ze (meetkundig) rekenen. Er is nog een opvallende overeenkomst. Mijn moeder leerde lezen met de methode Hoogeveen. Ik ook, maar dan in 1965.

















‘Hoogeveens verbeterde leesmethode’ kwam in 1905 op de markt, na een eerste versie uit 1898 (Hoe wij leren lezen, Piet Hagen, blz. 38). De basis was het leesplankje met ‘normaalwoorden’. Daar hoorde een doosje met losse letters bij. En een vertelplaat, waarop Teun met zijn aap centraal staat. Ik vond die plaat in zwart-wit op internet. Het leerplan noemt ook auteurs van leesboekjes die werden gebruikt. Veel namen zeggen me niets, maar Ligthart en Scheepstra ken ik, van ‘Ot en Sien’.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten