vrijdag 4 maart 2011

Tyfus

Wat veel indruk op mijn moeder maakte, was dat haar oudste broer Frits tyfus kreeg. Dat moet in 1917 geweest zijn, want haar broertje Kees was nog heel klein. Misschien was dit zelfs wel een van de tyfusgevallen waardoor de rauwe melk van de Tinekeshoeve enkele malen in opspraak kwam, al werd nooit bewezen dat die melk de oorzaak was (artikel R.F. van Dijk, p.42). Frits moet een jaar of 8 geweest zijn toen hij ziek werd. Mijn moeder was pas vier, dus dit verhaal zal ze zelf grotendeels uit overlevering hebben gehad.  

Koos zat in ‘de bus’. Dat was een soort ziektekostenverzekering. Je moest er een kwartje per week voor opbrengen. Dat kwartje kon er in het gezin Versluijs eigenlijk niet af. Bovendien was er nooit iemand ziek, dus Koos zegde op. Kort daarop werd Frits ziek. Wat nu? Gelukkig bleek het gezin nog niet uitgeschreven, en Koos mocht het achterstallige bedrag betalen. Toen kon ze naar ‘den dokter’ - in de gesproken taal van mijn moeder waren de oude naamvalsvormen vaak nog hoorbaar -. Dat was ‘de oude dokter Van Andel’ (hij werd later opgevolgd door zijn zoon).

Tyfus was gevaarlijk. Er kwam meteen een bordje op hun huis: ‘Besmettelijke ziekte’. Behalve Keesje en ‘moe’ moest iedereen uit huis. Naar ernaast, bij opoe. Koos zorgde in haar eentje voor Frits, die koortsdromen had en ijlde. Hij vroeg of ze zijn haar wilde knippen met rode kool, en ze was bang hem te verliezen. Dat gebeurde toen nog niet, maar de verzorging van de zieke Frits en de kleine Kees was een heel karwei. Als Koos haar jongste ging voeden, moest ze zich eerst verkleden.
Toen Frits beter was, werd het huis ontsmet. ‘We zaten met z’n allen op een muurtje aan de overkant te wachten tot het klaar was’, vertelde mijn moeder.

Was een kwartje veel geld in die tijd? Mijn moeder zei altijd dat haar vader meestal net iets meer verdiende dan anderen, bijvoorbeeld geen 15 gulden in de week, maar 17 gulden vijftig. Du Croo was blijkbaar goed van betalen. Zeker volgens Koos, die altijd beweerde dat zij als ze baas was zo’n knecht niet zou willen. Haar Kees was blijkbaar nogal eigenwijs.

Van die f 17,50 moest wel een gezin met vijf kinderen leven. In de praktijk vier, want opoe zorgde voor Zus. Maar toch: de huur ging eraf, er moest gegeten worden, de belasting moest betaald en er waren andere noodzakelijke uitgaven. Ze kwamen lang niet altijd rond. Gelukkig kon Koos bij bakker Jan, waar ze vroeger had gediend, op de pof kopen.
Was ze als dienstmeisje uit Veen naar Gorinchem gekomen? In het dienstbodenregister van de gemeente Gorinchem vind ik haar niet terug. Ze wordt pas op 28 december 1908 bijgeschreven op de gezinskaart van haar man, en dat is kort na de geboorte van hun eerste kind. In elk geval bleef ze, ook toen ze al getrouwd was, wel eens wat bijverdienen door bij de bakker uit werken te gaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten